meer informatie over de kunstenaar en zijn werkzaamheden
Dat Ben Haggeman uit een aannemersfamilie stamt zal uiteindelijk niemand verbazen.
Na een jarenlange omzwerving in de modewereld, als ontwerper, en daarna in de toneelwereld, als decor- en kostuumontwerper, koos Ben Haggeman begin jaren ’80 voor het vrij kunstenaarsschap. Overigens was hij al wel jarenlang actief als portret- en figuurtekenaar; een discipline waarin hij, naast de "gewone" teken- en schilderlessen, nu ook nog steeds les geeft.
Aanvankelijk waren de invloeden uit de mode- en theaterwereld duidelijk aanwijsbaar in het vrije werk van Ben Haggeman. Eerst waren dat personages in grootse kostuumontwerpen in landschappen of in toneelscènes in fantastische decors gezet. Naderhand maakten de landschappen plaats voor ruïneachtige bouwwerken. Interesse in ruïnes was gewekt na een bezoek aan “Grand-Hornu”, een vervallen fabriekcomplex in België. Mettertijd werden de ruïnes bouwwerken, waarbij met name gotische architectuur bleek aan te spreken. De vormenrijkdom van de gotiek is overweldigend en geschikt voor de complexiteit waarmee Ben Haggeman zijn werken bouwt. Ben Haggeman neemt, in de meeste gevallen, wel bestaande bouwwerken als voorbeeld, maar hij neemt ze nooit klakkeloos over. Zelf bouwt en vervormt hij zijn voorbeelden tot geheel eigen voorstellingen. Voor degenen die niet met het origineel vertrouwd zijn, is dan ook vaak het door de kunstenaar gemaakte bouwsel niet meer te herkennen. Maar degenen die het originele bouwwerk wel kennen, zien dit juist weer aan details en bepaalde karakteristieke elementen. Het landschap als onderwerp is overigens ook weer teruggekomen in het werk, soms als decor voor toneelscènes, vaak als zelfstandig “bouwwerk”. Sinds 2011, na een reis door Oost-Turkije, is Ben ook geboeid geraakt door de landelijke bouwstijlen. Hij "bouwt" nu zelf composities van hout en lappen, als het ware organisch gegroeide huizen. Het gebruik van hout in deze huizen heeft geleid tot een serie werken waarin hout, bomen en bossen het thema vormen.
Door het versnijden van twee tekeningen en het opnieuw samenstellen ontstaan nieuwe werken die door een niveauverschil licht, ruimte en beweging suggereren. Deze techniek van versnijden van tekeningen vormt ook de basis van de glasobjecten die sinds een paar jaar ook door Ben ontworpen worden.
Naast de bouwwerken, landschappen en het hout is Ben Haggeman geïnteresseerd in religieus-mythische, mythologische en fabelachtige onderwerpen. Deze werken, meestal op kleiner formaat gemaakt, zijn vaak een geheel eigen interpretatie van het gekozen verhaal. Veel gebruikte thema’s zijn “zeven hoofdzonden” (veelal met de titel “de bizarre ruiter”, naar een toneelstuk van Michel de Ghelderode) en scènes uit Ovidius’ Metamorfosen. Een ander thema is “de begrafenis van de sardine”. Deze gebeurtenis is een Zuid-Europees gebruik en vindt plaats tijdens het slot van de carnavalsdagen. Het is een gebruik dat het einde van de winter aankondigt.
Sinds 2018 maakt Ben geometrisch werk. Niet helemaal nieuw, want in zijn studententijd heeft hij ook al dergelijk werk gemaakt.
Ben Haggeman speelt met licht; zijn spattechniek doet onvermoed licht opgloeien en brengt kleur in de bouwwerken. Zijn techniek, die zich het beste laat omschrijven als “geschilderde tekeningen”, bestaat meestal uit het laag op laag aanbrengen van tekeningen, in een mengsel van inkt en acryl. Doordat dit mengsel met veel water wordt opgebracht, krijgen de werken een aquarelachtig effect. Daarnaast maakt Ben Haggeman zeefdrukken. Deze zeefdrukken worden zowel in opdracht als in eigen beheer uitgebracht.
Overzicht tentoonstellingen (niet volledig)
Amstelveen: Kunst & Co
Amsterdam: galerie 1718, galerie Faubourg, ITAF (beurs), gallery 9; Art on Paper (beurs); ArtAmsterdam (beurs)
Arnhem: galerie Stijl, galerie Vlasblom, Hekkelman advocaten, restaurant “de Steenen Tafel”, Walburgisbasiliek (overzichtstentoonstelling), Kunst- en cultuurcentrum Bosch
Bellingwolde: galerie Storm
Diepenheim: galerie Visée
Doesburg: galerie “het gouden schepel”, galerie Raadskelder
Doetinchem: Stadsmuseum Doetinchem
Franeker: Kunstkamer
Groningen: Galerie H200; Pictura (groepstento)
Laag-Keppel: KunstofArt
Maastricht: galerie High Culture
Middelburg: galerie “de cleene houttuyn”
Nijmegen: galerie Zeven zomers
Rheden: galerie Halte de Engel; de Nieuwe Ruimte
Rheden: galerie Arborhenum
Ulft: Huntenkunst (beurs)
Voorburg: galerie Artiforum
Vorden: galerie Agnes Raben, galerie De Ezelstal
Wageningen: galerie “De Casteelse Poort”
Zeist: galerie zijvleugel Slot Zeist
Zutphen: galerie Vruggink
Kijk onder het tabblad "agenda"voor de actuele exposities en overige activiteiten
Meer lezen over Ben? In 2005 is er een monografie verschenen, met veel afbeeldingen, ter gelegenheid van de grote overzichtstentoonstelling in de Walburgisbasiliek in Arnhem. Dit boekje kost nu € 5,00 (inclusief verzendkosten) en is bij Ben Haggeman te bestellen door het overmaken van € 5,00 op rekening NL41 INGB 0009 5595 05, onder vermelding "monografie". Zend tevens een mail met uw contactgegevens naar bjghaggeman@gmail.com
Hieronder twee uitbreiden analyses van Wim Kranendonk:
Verwonderwerken
Toen ik het afgelopen jaar, ergens tegen het eind van de zomer, voor het eerst een bezoek bracht aan het atelier van Ben Haggeman, zag ik daar op een ezel midden in het atelier een gloednieuw werk staan. Het was een grote tekening die een bouwwerk voorstelde in de vorm van een huis. Nu had ik in het werk van Ben al wel vaker gebouwen afgebeeld gezien, soms complete kathedralen die als een soort gewichtloze luchtschepen voorbij lijken te zweven. Maar dit huis zweefde niet, het stond als een huis. Daar stond het, recht voor mij. Terwijl ik ernaar keek – keek het terug, het gaapte me aan met al zijn openingen.
Het zag er uit als een oud boerenhuis dat nog in aanbouw was, het had een bijna organische structuur die was uitvergroot en vermenigvuldigd tot een wildgroei van palen, takken, ladders, lappen, ribben, wanden en vertrekken die geen vertrekken waren, maar een soort dichtgewoekerde holtes. Een monumentale chaos, maar het was een chaos die alleen bestond en alleen kon bestaan in het fijne, lichte en muzikale ritme van de zorgvuldig getekende lijnen, een lijnenritme dat uiteindelijk alle suggestie van massa en zwaarte weer wegnam.
Iedereen die zich veel met kunst heeft bezig gehouden heeft een soort museum in zijn hoofd, het museum van alle kunstwerken die je in je leven hebt gezien. Ik realiseerde mij dat het ‘huis’ een heel oud en veel voorkomend thema is in de kunst, het verschijnt al in de fresco’s van Assisi. En bijna altijd werd het voorgesteld als een plaats waar zich betekenisvol menselijk handelen afspeelt, of als een ruimte waar de belangrijke gebeurtenissen van het persoonlijk leven zich voltrekken, daar stond onze wieg, daar was het sterfbed. Het huis als intiem domein – het domein van de vrouw in de schilderijen van Vermeer. Edvard Munch verbeeldde huizen die op een dreigende manier gesloten zijn en het ergste doen vermoeden. En dan is er in onze tijd ook die andere kunstenaar uit Arnhem, van wie het werk de komende zomer te zien is op de Biennale van Venetie, en die zijn hele verbeeldingswereld voorstelt als een imaginair huis, een zelfportret als gebouw.
Met die hele schilderijen- en beeldengalerij in mijn gedachten zag ik hoe anders de huizen zijn van Ben Haggeman: zij zijn geen plaatsen van handeling, geen containers van herinnering, geen domeinen van het intieme leven. Het zijn huizen zonder bewoners, zonder meubels, er hangt geen schilderijtje aan de muur, er is geen levend wezen te bekennen. In hun stille verlatenheid zijn ze toch heel prominent geportretteerd, alsof het niet om nederige bouwsels ging maar om belangwekkende personages.
In dat opzicht doen ze mij nog het meest denken aan sommige schilderijen van Egon Schiele, die precies honderd jaar geleden ook een soort portretten maakte van individuele huizen of kleine huizengroepen. Maar in andere opzichten zijn er natuurlijk ook weer allerlei verschillen, en het zijn de juist de verschillen die je soms op het spoor kunnen brengen van wat er nieuw en anders is. Zo valt dan ineens op dat de huizen die Ben Haggeman voorstelt heel radicaal van alles zijn afgezonderd: zij maken geen deel uit van een omgeving, er is geen landschap omheen te zien en nauwelijks lucht. Er is maar een heel klein stukje voorgrond afgebeeld, de huizen zijn beeldvullend en frontaal weergegeven, lijken daardoor heel dichtbij te komen en hoog boven ons uit te rijzen. Zij laten dan ook geen ruimte aan onze blik om er naast of er voorbij te kijken, ze zijn onontkoombaar.
En toch, hoe dicht we in onze verbeelding deze stille bouwsels ook proberen te naderen, hoe we ons ook proberen voor te stellen dat we er in door kunnen dringen, dat we er om zo te zeggen thuis kunnen komen, we blijven altijd letterlijk en figuurlijk buitenstaanders. Want deze huizen blijven tegenover ons staan, uitnodigend en afwerend tegelijk.
Ben Haggeman laat ons huizen zien zoals wij nog nooit huizen gezien hebben. En zo doen zijn tekeningen toch weer precies datgene wat de kunst altijd al deed. Kunst toont ons geen vertrouwde werkelijkheid, geen huis waarin we thuis zijn. Kunstwerken zijn geen voorstellingen van, maar voorstellen over de werkelijkheid – over de werkelijkheid zoals die zou kunnen zijn, of zoals wij haar zouden kunnen zien. Kunstwerken geven, met andere woorden, toegang tot ervaringen die we nog niet eerder kenden, en maken dus kennis mogelijk. En juist in die kennis-making met het ongekende ligt de kracht van deze bijzondere serie tekeningen. Daarin vormen ze ook een gelukkige combinatie met de beelden van Justin Prang.
Justin Prang bouwt weliswaar geen huizen, maar het zijn misschien wel een soort instrumenten, althans daar doet zijn werk me aan denken. Instrumenten, apparaten of machines, of onderdelen daarvan. Het zijn duidelijke, doordachte constructies die de indruk wekken dat ze er zijn met een doel, of dat ze het antwoord zijn op een vraag. Andere werken lijken weer eerder op voorwerpen die afkomstig zijn uit een soort vergeten natuurhistorische verzameling.
De beelden van Justin Prang herinneren aan een wereld waarin het nog mogelijk was de zoektocht naar kennis en waarheid zelf letterlijk in de hand te nemen, een vermogen dat de mensheid lang geleden lijkt te zijn kwijtgeraakt. Op een vreemde manier lijken deze mooie en met zorg gemaakte objecten bij ons niet helemaal op hun plaats te zijn, alsof ze verdwaald zijn uit een oude wereld waarvan we de logica hebben vergeten. Tegelijkertijd zijn ze origineel, nieuw en nooit eerder vertoond.
Wat Justin Prang en Ben Haggeman hier laten zien, zijn inderdaad verwonder-werken. Dat is dan ook de titel die terecht aan deze tentoonstelling is meegegeven. Een titel die meer is dan een aardige woordspeling. Verwonderwerken verwijst naar wat de werken in deze expositie willen veroorzaken. Zij zijn er niet zomaar, maar zij zijn er om iets te doen, om iets teweeg te brengen, iets dat onvoorspelbaar is en verwondering wekt. En het wekken van verwondering is het belangrijkste dat kunst kan doen. Want, de oude filosofen wisten het, verwondering is het begin van het denken, zonder verwondering geen kennis, zonder verwondering geen wijsheid.
tekst uitgesproken op zondag 21 april 2013
ter gelegenheid van de opening van een expositie met werk van Ben Haggeman en Justin Prang
in Galerie Stijl/De Chauffeurswoning te Arnhem
geschilderde tekeningen….
‘Geschilderde tekeningen’, zo karakteriseert beeldend kunstenaar Ben Haggeman zijn werk. De formulering die hij gebruikt (een formulering die zichzelf lijkt tegen te spreken) doet denken aan de al net zo tegenstrijdige term ‘penschilderijen’ waarmee men gewoonlijk de zeegezichten van Willem van de Velde de Oude aanduidt. Een doek van deze zeventiende-eeuwse meester herken je onmiddellijk aan de zachte grijstinten waarin verre schepen lijken op te doemen aan de horizon, terwijl boten op de voorgrond bijna zwart afsteken tegen een witte achtergrond. Van dichtbij gezien blijkt het dan niet om gewone schilderijen te gaan maar om getekende schilderingen: men neemt uiterst fijn gearceerde penlijnen waar, als van een gravure. Het formaat van dergelijke voorstellingen is echter vele malen groter dan dat van een normale prent en de minutieuze tekening ziet er op enige afstand dan ook ragfijn uit.
Haggeman’s ‘geschilderde tekeningen’ zijn in zoverre vergelijkbaar met deze klassieke ‘penschilderijen’, dat ook zij een bij uitstek picturale indruk maken wanneer men er van een afstand naar kijkt, maar bij nadere beschouwing letterlijk blijken te zijn opgebouwd uit lineaire elementen. Dikwijls, maar niet altijd, is daar met penseel een gelijkmatige structuur van vlekjes aan toegevoegd, waarvan de grillige vormen de lijnvoering lijken voort te zetten en er tegelijkertijd een kleurrijke grondtoon aan geven.
‘Ik ben een tekenaar, geen schilder. Ik hou van de lijnen’, benadrukte de kunstenaar tijdens een televisie-interview. Alles wat in zijn werk wordt verbeeld (huizen, kathedralen, landschappen, fabels) ziet men ontstaan uit lijnen en ook weer in lijnen verdwijnen. Neem het werk Dom XIV uit 2006, getekend in fijne, roetbruine bister op helder Japans papier: een gotische kathedraal lijkt gewichtloos in een lege ruimte te zweven, waar hij zich kromt als in een holle spiegel. Het niet-architectonische karakter van die buiging, samen met het puur lineaire karakter van de tekening en de vlekkeloze zuiverheid van het witte papier, maakt dat de gotische structuur niet het beeld oproept van een statisch en massief bouwwerk, maar eerder dat van een heel licht sieraad, of van een sierlijk weefsel.
landschappen en fabels
Weefsel, sieraad of bouwwerk: wat is hier de meest toepasselijke metafoor? Het contrast tussen het streng constructieve en meer organische doet zich nadrukkelijk gelden in de serie Landschap. Zo zien we in Landschap IV (2008) twee structuren gecombineerd: een open patroon van korte gebogen lijnen die een plantaardig karakter lijken te hebben, en daar doorheen een uiterst regelmatige, symmetrische waaier van verticale banen die naar beneden toe breder worden. Binnen die ‘waaier’ bevindt zich een dicht, gelijkmatig netwerk van lijntjes die eveneens doen denken aan de structuur van planten of van schors. De waaiervormige banen laten een afwisseling zien van verschillend gekleurde stroken: zwart, groen, oranje, maar vooral veel wit, waardoor de open achtergrond overal zichtbaar blijft. Hij lijkt dan ook transparant, de waaier: een sluier in de herfst, want wat er aan kleur is blijft uitermate teer en ‘dun’. Alleen het zwart is op sommige plaatsen volledig zwart.
In Landschap I (uit 2010) komt daar nog een element bij. De kleuren doen hier denken aan die van de ochtend of het voorjaar: blauw, groen, grijs. De lijntjes hebben een meer expliciet floraal karakter dan die in het hierboven beschreven landschap. Er is ook iets meer ruimte vrij aan de randen, wat meer licht suggereert. En in het centrum van de strenge waaiervorm is nu een ‘venster’ opengelaten, een rechthoekig veld dat door zijn centrale plaats in de symmetrische compositie alle aandacht naar zich toetrekt, zoals het toneel in een theater. De dichte lijn- en vlekkenstructuur die de rest van de compositie kenmerkt zet zich daar voort, maar nu tegen een lege, witte achtergrond. Hierdoor wordt de suggestie van een open en diepe ruimte, een ruimte met een vóór en een achter, nog sterker. De spanning tussen die ruimtelijkheid en het vlakke, scherm-achtige karakter van de waaiervorm verleent de compositie een merkwaardige kracht.
De aanvankelijke vraag: ‘tekent of schildert de kunstenaar?’ maakt al snel plaats voor andere vragen, zoals: ‘bouwt’ de kunstenaar of ‘weeft’ hij zijn geschilderde tekeningen? Of maakt hij een soort theatrale ensceneringen? Zelf verwijst Haggeman graag naar zijn vroegere activiteit in de modewereld en in het theater, en zelfs naar de beroepen die zijn ouders uitoefenden: hij groeide op als zoon van een costumière en een aannemer.
Ben Haggeman (1940) studeerde modevormgeving in Arnhem, waar hij les kreeg van Elly Lamaker. Later, in de jaren rond 1980, volgde hij aan de Jan van Eijck Academie een postacademische opleiding scenografie. Als zelfstandig kostuum- en decorontwerper werkte hij daarna enige tijd samen met verschillende theatergezelschappen. In zijn autonome werk zien we dan steeds weer de thematiek terugkeren van twee toneelstukken: Michaël de Gelderodes surrealistische De bizarre ruiter (1920) en het absurdistische De gek en de non van de Poolse schrijver Stanislaw Witkiewicz, uit 1925. Zo figureren in Haggemans tekeningen dikwijls de hoofdzonden en de dood, evenals velerlei andere personages die niet zozeer een theatrale als wel een mythologische of allegorische oorsprong hebben.
Een aantal van deze werken, meestal van een relatief klein formaat, is voorzien van de titel Favola. Soms is er een inderdaad een fabelachtige gebeurtenis verbeeld, zoals in de serie De begrafenis van de Sardine. Het gaat om voorstellingen die herinneren aan een ritueel dat nog steeds gebruikelijk is in sommige delen van Spanje, waar aan het einde van de carnaval een vis van papier-maché door een feestelijke stoet van ‘weduwen’ ten grave wordt gedragen. Het oude gebruik markeert het einde van de winter en de begroeting van de lente; hier hebben Haggemans verbeeldingen dan ook een overduidelijk symbolische implicatie.
Toch zijn de ‘fabels’ geen symbolische of narratieve voorstellingen zoals de oude meesters die maakten. Het gaat, met andere woorden, niet om sleutelmomenten in een dramatische handeling. Ook zijn het geen klassieke allegorieën, want ze hebben geen eenduidige betekenis. Eerder hebben we te maken met open metaforen, beelden van groei, woekering en verval. Niet direct door wat er is voorgesteld (vreemd aangevreten, bijna dierlijke figuren, nu eens met een object als attribuut, dan weer in intiem verkeer met varkens, een zwaan, een sardine), maar vooral door de wijze van voorstellen zelf: kleur en lijn trekken zich weinig aan van de contouren rond die figuren. Zij bewegen zich met gelijke nadruk over alle onderdelen van de compositie, welke bijgevolg een volle, bijna verwarrende indruk maakt. De herkenbare figuratieve elementen zijn opgenomen in een onmatige volheid, waaruit zij lijken te ontstaan en waarin zij ook weer lijken te verdwijnen.
versplinterde kathedralen
De architectuursetting in sommige van de aan theaterscènes herinnerende voorstellingen leidde in de jaren negentig tot een belangrijk nieuw gegeven: de vormenwereld van de gotiek. Ook hieruit schiep Haggeman wonderlijke beelden van wording en ontbinding, maar nu op een ander niveau. Met de gotische kathedraal als schilderkunstig motief begaf hij zich op een beladen terrein, dat bovendien al lang geleden door kunstenaars was verkend, en wel op een buitengewoon fascinerende wijze. In het begin van de negentiende eeuw verbeeldde Turner een reusachtige gotische toren, bijna spookachtig transparant uitrijzend boven een stil en verlaten landschap. In diezelfde tijd schilderde Schinkel zijn imaginaire kathedralen die met hun fijne spitsen onheilspellend donker afsteken tegen veelkleurige avondluchten, als een soort fata morgana van de eeuwigheid.
Van associaties met het verhevene en sublieme zal onze voorstelling van de gotiek zich voorlopig niet zo makkelijk kunnen losmaken, en Haggeman heeft die romantische notie welbewust in zijn werk toegelaten. Maar er zijn ook andere samenhangen denkbaar: wie min of meer bekend is met de persoonlijke biografie van de kunstenaar zal niet ontkomen aan de verdenking van een afrekening met het katholicisme. Ook dat vermoeden wordt ruimschoots geprikkeld: bijvoorbeeld door de minuscule duivels die zijn kathedralen hier en daar bevolken, of anders wel door de rode ‘hellevaart’ die in één van de kerkinterieurs de plaats inneemt waar traditioneel een hemelvaart werd voorgesteld, namelijk precies boven het altaar.
Het is echter niet meer dan terloops, en slechts met een knipoog, dat de tekeningen tot dergelijke gedachten en associaties aanleiding geven. Wat zij vooral laten zien is iets van een heel andere orde, namelijk dat de complexiteit van de gotiek uitstekend past bij de complexe wijze waarop Haggeman zijn werken ‘bouwt’. En dat het fijne ‘weefsel’ van lijnen een bijzonder effectief visueel equivalent is van de gotische lichtheid, van de wonderbaarlijke manier waarop de kathedralen zich lijken te onttrekken aan de wetten van de zwaartekracht.
In Dom IX (2001) is de voorgestelde architectuur ontdaan van iedere suggestie van massa. De lineaire elementen lijken van hun onderlinge samenhang losgeraakt en zijn vermenigvuldigd tot een filigrain-achtig web. Het langgerekte, horizontale formaat van de compositie suggereert uitbreiding, geen rust. Een beeldvullend veld van blauwe, violette en witte vlekken fungeert als achtergrond, waardoor het gotische bouwwerk verschijnt als een luchtspiegeling tegen een bewolkte hemel. De verspringende lijntjespatronen en de zich ritmisch herhalende vlekkenstructuur versterken elkaar in een suggestie van dansende beweging. Voeg daarbij de licht omhoog krullende vorm van de architectuur (als een mond die glimlacht) en het geheel krijgt het karakter van een vluchtig, versplinterend visioen.
De eigenaardige complexiteit die men waarneemt is opgebouwd uit ontbinding, transformatie, herhaling en uitbreiding: componenten die letterlijk overeenkomen met stappen in een proces. Een werkproces wel te verstaan – de wijze van werken namelijk die door Haggeman wordt aangeduid als zijn ‘draaiboek’. Voor de ‘gotische’ werken ziet het draaiboek er ongeveer als volgt uit: in eerste instantie worden schetsen gemaakt naar de werkelijkheid; dikwijls worden ter plaatse ook foto’s genomen. Dan, in het atelier, volgt het geduldige handwerk. De tekeningen worden uitvergroot, verknipt, verdubbeld, gespiegeld, gedraaid, verschoven, totdat het oorspronkelijke gegeven zijn soliditeit, zijn samenhang verliest en verandert in fantastische en onmogelijke structuren, zwevende luchtkastelen. De contouren ervan worden overgebracht op ander papier, waarna het eigenlijke tekenen begint. Dikwijls is dat papier dan al niet wit meer, maar heeft een behandeling gekregen met zeer dunne, gespatte, gewassen, weggeblazen en uitgevloeide verf, vaak in verschillende lagen over elkaar. Soms komt de wassing pas naderhand, dus na het tekenen, en een enkele keer blijft een pure lijntekening achter op wit papier. De lijnen bewegen ritmisch over het oppervlak, structuren vormend die steeds weer afgebroken en hernomen worden en zich naar alle kanten uitbreiden. Het weefsel van lijnen nestelt zich in de zachte kleurpatronen van de wassing, vult ze aan, spreekt ze tegen en transformeert ze. Op onverwachte momenten kunnen zich daar allerhande kleine, brutale wezens tussen mengen: duivels, gedrochten, addergebroed. Meestal blijven de figuratieve elementen echter beperkt tot een enkel centraal gegeven. En steeds opnieuw wordt men voor de vraag gesteld wat het precies is dat het kunstwerk toont en dat het zo belangwekkend maakt.
Het antwoord op die vraag is even eenvoudig als raadselachtig, en heeft alles te maken met het raffinement van Haggemans werkwijze. Zo ziet men in Visión III (2005) aanvankelijk niets anders dan lijnen in donkergrijze en blauw-groene inkt, aangebracht over vlekken in zachte oker- en oranjetinten. De lijnen zijn overal onderbroken: evenals de kleurvlekken werden zij gereduceerd tot bijna-stippen die lijken te zijn uitgestrooid over het vlak. Daar tussendoor schemeren dan heel onnadrukkelijk de herhaalde verticalen van fijne gotische motieven, die aan de bovenzijde uitlopen in talloze scherpe spitsen, als de tanden van een kam. Er is geen suggestie van diepte: alleen naar het centrum toe is sprake van enige verdichting in de lijnstructuur. Hierdoor ziet men net geen zuiver tweedimensionaal patroon – en het is juist die spanning, tussen een gewaarwording van ruimtelijkheid en de suggestie van tweedimensionaliteit, die maakt dat het beeld zo bijzonder blijft intrigeren.
een grootse chaos: het huis
In een meer recente reeks werken werd het motief van de kathedraal ingeruild voor dat van het huis, wat tot enkele beelden heeft geleid die met recht indrukwekkend genoemd kunnen worden. Het idee ontstond in 2011 tijdens een reis door het oosten van Turkije, waar Haggeman getroffen werd door de bijna organische aanblik van de oude houten huizen: alsof deze niet gebouwd waren maar gegroeid. Opnieuw vond de kunstenaar een onderwerp waarin hij groei en constructie, orde en verwarring met elkaar kon verbinden. Vrijwel alle huizen in deze serie zijn frontaal afgebeeld: geheel in de voorgrond gapen ze ons bijna beeldvullend aan, als levensgrote poppenhuizen zonder meubels. Kale geraamtes zijn het, of onvoltooid gebleven constructies van fragiele palen, takken, ladders. Zij markeren open, maar toch volledig dichtgegroeide ruimten, uitnodigend en afwerend tegelijk, ruimten waarin iedere indringer hopeloos verstrikt zal raken.
In veel opzichten zijn Haggemans huizen een regelrechte omkering van zijn eerdere kathedralen. De kathedralen lijken gewichtloos te zweven, de huizen zien we stevig staan. De kathedralen zijn ver en irreëel, de huizen dichtbij en aanwezig. De kathedralen vlotten los van de beeldrand, de huizen zijn vast verankerd aan de randen van de compositie. Van de kathedralen zien we dikwijls alleen de buitenkant, terwijl de huizen een (al of niet toegankelijk) binnen vertonen. Maar ook tussen de huizen onderling zijn de verschillen groot, zoals mag blijken uit de twee volgende voorbeelden.
Ten eerste het huis dat is voorgesteld in Home 6 (2012). Op het eerste gezicht geeft alleen al de driehoekige dakvorm aanleiding tot de associatie met ‘huis’. Die associatie wordt dan bevestigd en versterkt door de regelmaat van horizontale en verticale lijnen, die een veelheid van vertrekken suggereert. Maar in plaats van kamers te openen zet de lijnstructuur zich naar binnen voort: de ‘vertrekken’ zijn als het ware dichtgegroeid met ribben, ladders en scheidingswanden. De horizontalen zijn niet overal horizontaal: als lianen in een jungle slingeren zij soms van het ene vertrek of compartiment naar het andere. Vloeren lijken onder hun eigen gewicht naar beneden te buigen tot in de onderliggende ruimten. Een huis, met andere woorden, als een oerwoud: kleurig woekerend, een vriendelijke valstrik. Aan de linker-, rechter- en benedenzijde wordt het huis omgeven door begroeiing, een structuur althans die aan struiken of bomen doet denken, maar toch dezelfde lijnvoering vertoont als die van het huis. De overgang tussen gebouw en begroeide omgeving, tussen woekering en constructie, is niet scherp. Niettemin is de totaalindruk die van een diepe, vredige rust: het huis maakt weliswaar de indruk volledig te zijn dichtgegroeid, maar door het lineaire karakter van de tekening zijn er geen dichte kleurvelden. Het lijnenpatroon heeft een geruststellende regelmaat en het zachte wit van het papier blijft overal zichtbaar. Er zijn nergens levende wezens en hun activiteiten te bekennen.
Heel anders is het huis in Home 3 (2012), dat getekend is in zwarte en enkele donkerrode lijnen op wit papier. Ditmaal is er geen suggestie van verschillende vertrekken en het gaat duidelijk niet om een poppenhuis. Er is zelfs helemaal geen binnenruimte – of het moesten enkele donkere, dichtgewerkte gedeelten zijn: is daar een afsluitende wand te zien, of een opening naar een duister interieur? Nemen we verweerde verticale planken waar, overwoekerd met spinnenwebben, of is het toch een woud ? In dat geval zijn de verticale banen geen planken maar boomstammen en is het dak van het huis (waarvan de vorm wordt onderbroken door lege, witte gedeelten, alsof er gaten in vallen) een bladerdak. De dubbelzinnige structuur van afwisselend lichte en donkere stroken zet zich naar links en rechts helemaal tot aan de randen door en wordt daar abrupt afgesneden. Het huis biedt de kijker geen mogelijkheid om het te ontwijken: het is onontkoombaar.
Met deze serie vreemde ruïneachtige bouwwerken schiep Haggeman een aantal aangrijpende beelden, waarin het religieuze aspect een veel sterkere rol speelt dan het geval was in de werken die gotische architectuur als uitgangspunt hadden. Ook nu weer gaat het niet zozeer om wat er is voorgesteld als wel om de voorstellingswijze zelf. De frontale weergave, de centrale plaatsing en de beeldvullende, symmetrische compositie verleent de huizen een grootse, onbenaderbare allure, vergelijkbaar met die van antieke cultusbeelden. Evenals een getroonde Maria uit de Byzantijnse tijd lijken de huizen in deze tekeningen zich direct en exclusief naar de kijker te richten, een kijker die verondersteld wordt zich er recht tegenover te bevinden. De laag geplaatste horizon, en de daaruit voortkomende suggestie van een hoog oprijzend bouwwerk, draagt in aanzienlijke mate bij tot een indruk van verhevenheid. Anders dan bij de oude iconen is het goddelijke bij deze huizen echter niet aanwezig en ziet men vooral verlatenheid.
In het hierboven aangehaalde televisie-interview verklaarde de kunstenaar: ‘Wat ik teken zijn gebouwen – aanvankelijk kathedralen, maar tegenwoordig is het wat minder groots en houd ik me ook bezig met bouwval. Daar maak ik toch weer een soort kathedralen van, doordat ik ze zo manipuleer dat het weer wat groots wordt, maar het blijft een puinhoop, een chaos, als je het goed bekijkt.’ Het is inderdaad een chaos die we zien, maar het is een beheerste chaos, een elegante chaos bijna, een chaos die alleen kan bestaan in Haggemans uiterst zorgvuldig getekende lijnen.
OVER DE TEKENKUNST VAN BEN HAGGEMAN door Wim Kranendonk
januari – februari 2013
Maak jouw eigen website met JouwWeb